Everzwijn
Rijk: Animalia (Dieren)
Stam: Chordata (Chordadieren)
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Artiodactyla (Evenhoevigen)
Familie: Suidae (Varkens)
Geslacht: Sus (Echte zwijnen)
Algemeen
Het wilde zwijn wordt ook wel everzwijn genoemd maar ook zwart wild of borstelwild. Een mannetje heet ook wel keiler, het vrouwtje zeug en een groep noemt men rotte of rot. 2010 is door de Zoogdiervereniging uitgeroepen tot het ‘Jaar van het Wild Zwijn’.
Status
Rode Lijst Zoogdieren (2006): thans niet bedreigd
Rode Lijst Nederlandse zoogdieren (1994): gevoelig
Flora- en faunawet (2004): tabel 2
Habitatrichtlijn (1992): niet in vermeld
Conventie van Bern (1982): niet in vermeld
Uiterlijk
Het wild zwijn heeft een donkere, borstelige vacht met een dikke ondervacht. In de lente verhaart het wild zwijn en krijgt hij een kortere en lichtere vacht. Hij heeft een gedrongen romp en een langwerpige kop met een afgeplatte, sterke snuit. Zijn oren zijn breed, rechtopstaand en behaard en hij heeft kleine ogen. De staart is recht en vrij lang en volwassen dieren hebben er een pluim aan. Een volwassen mannetje heeft twee slagtanden. Het zijn de twee hoektanden in de onderkaak die naar boven gericht staan. Ook de bovenste hoektanden zijn sterk ontwikkeld en wijzen omhoog. Hoe ouder een mannetje is, hoe verder deze hoektanden naar boven uitsteken. Over de borstkas heeft het mannetje een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als bescherming van de longen en het hart bij gevechten. Jonge wilde zwijnen hebben een zwartbruine vacht met goudgeelachtige strepen. Deze lopen van voor naar achter over de rug.
Afmetingen
lengte kop-romp: mannetje (139-178) cm, vrouwtje 132-167 cm
schofthoogte: mannetje 75-155 cm, vrouwtje 60-105
lengte staart: 15-29 cm
gewicht: mannetje 60-135 kg, vrouwtje 45 – 128
Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. In het noorden worden zwijnen zwaarder dan in het zuiden, mannetjes wegen daar soms wel 200 kg. Het lichaamsgewicht is ook afhankelijk van de leefomstandigheden. In Nederland worden wilde zwijnen doorgaans niet zwaarder dan 120 kg.
Geluid
Het wild zwijn maakt knorrende en brommende geluiden. Wanneer het dier in paniek is of angst heeft, is een hoogtonig geschreeuw te horen.
Leefgebied en verspreiding
Het wild zwijn leefde oorspronkelijk in heel Europa (noordelijk tot Zuid-Scandinavië), Noordwest-Afrika en grote delen van Azië, van Ierland tot Japan en Java. Hij is ingevoerd in onder andere de Verenigde staten, Australië, op de Molukken en enkele eilanden in de Grote oceaan. Geïntroduceerd in Engeland, Zweden en Sicilië.
In Nederland was het wild zwijn in de 19de eeuw ook uitgestorven, maar
hij is door Prins Hendrik weer uitgezet. Nu komt het wild zwijn voor op
de Veluwe en in Midden-Limburg maar ook langs de grensstreek met
Duitsland en België, dus in feite ten zuiden van de lijn Eindhoven /
Nijmegen.
Het wild zwijn komt voor in droge en natte voedselrijke loofbossen en
gemengde bossen. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor eiken- en
beukenbossen aangezien daar in de herfst veel eikels en beukennootjes
(de zogenaamde ‘mast’) te vinden zijn.
Een voorwaarde die wilde zwijnen aan een bos stellen is de aanwezigheid van natte/moerassige plaatsen, waar ze in zogenaamde 'zoelen' (ondiepe poelen) modderbaden kunnen nemen.
Leefwijze en voedsel
Een wild zwijn is een nacht- en schemerdier, in rustige leefomgeving soms ook overdag actief. Op zoektochten kan hij grote afstanden afleggen tot wel vijftien kilometer. Ze kunnen goed graven met hun snuit en voorpoten en zo grote percelen bosgrond omwoelen. Bij sommige bosbouwers zijn ze hierom geliefd, omdat ze zo zorgen voor kiembedden voor natuurlijke verjonging, maar voor landbouwers is het omwoelen van hun akkers niet gunstig.
Een wild zwijn heeft een scherp gehoor en goed reukvermogen, maar ze kunnen slecht zien.
Wilde zwijnen leven in groepen, ook wel rotte genoemd, tot wel dertig
dieren. Een rotte bestaat uit een aantal vrouwtjes en hun jongen van het
eerste en het tweede jaar. Mannetjes leven vanaf hun derde levensjaar
alleen. In de rotte geldt een duidelijke rangorde waarbij de mannelijke
dieren helemaal onderaan de ladder staan.
Ter verzorging van hun huid en vacht, nemen wilde zwijnen modderbaden, ook wel zoelen genoemd. Na dit bad blijft een laagje modder op hun huid zitten. Door het schuren langs bomen verwijderen ze samen met dit laagje ook huidparasieten. De schuurbomen staan vlakbij het modderbad, zijn 50-60 cm boven de grond afgeschuurd en door het veelvuldig gebruik verkleurd en gepolijst. Een modderbad wordt gemaakt op van nature natte plekken. Vaak zijn er prenten, schuurbomen met haren, uitwerpselen en wroetplekken in de omgeving te vinden. Zoelplekken worden ook wel door edelherten gebruikt; de veegsporen op de boom bevinden zich dan tot 2 meter hoogte.
Een wild zwijn is een alleseter. Hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en truffels, vruchten, bessen en groene plantendelen. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren. Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden.
Territorium en verblijfplaats
Wilde zwijnen zijn niet territoriaal. Wel markeren geslachtsrijpe mannetjes hun leefgebied door met hun vacht langs bomen te schuren. Soms zijn tandinslagen in de schors te zien. Wilde zwijnen hebben wel een redelijk vast leefgebied. Er leven gemiddeld 20 dieren per 1000 ha (in het voorjaar). De populatie schommelt sterk en is afhankelijk van de voedselvoorraad in de herfst van het vorige jaar. Na een goed ‘mastjaar’ worden veel meer biggen geboren.
Overdag rust het wild zwijn in dichte dekking, bij voorkeur in droge, jonge ongedunde naaldhoutaanplant. Hij bouwt daar een dagrustplaats of ‘ketel’. Dit is een uitholling in de bodem die ze in de bladlaag of in de kale grond uitschrapen en soms bedekken met takken. In de winter liggen wilde zwijnen vaak met meerdere bijeen in een dergelijke plek en kan je de warme waterdamp zien opstijgen.
Voortplanting en leeftijd
De voortplantingsperiode van wilde zwijnen valt in november tot januari. Onder de mannetjes ontstaan verwoede gevechten waarbij vaak doden vallen. De keilers proberen met de hoektanden elkaars flanken open te rijten, die echter door een bijzonder dikke huid worden beschermd. Mannetjes ontwikkelen in de bronsttijd een dikke onderhuidse plaat van bindweefsel op de schouders en op de zijkant van de borst bedoeld als stootkussen.
De overwinnaar paart met de vrouwtjes. Tijdens de paring omcirkelt hij
het vrouwtje, port haar onzacht met de snuit en maakt karakteristieke
geluiden om haar in de juiste stemming te brengen.
In februari, maart of april maakt een vrouwtje een kraamkamer. Dit is
een kuil van enkele decimeters diep waar ze achteruitlopend
plantenmateriaal zoals gras, loof en mos in sleept en afdekt met
omgebogen en van boven met speeksel en modder aan elkaar gelijmde
twijgen van den of spar.
Na een draagtijd van vier maanden worden tussen april en mei 3 tot 12 jongen,
gemiddeld 7, geboren. De jongen, ook wel frislingen genoemd, zijn kaal
maar hebben al wel onder- en bovenhoektanden en een derde snijtand. Na
een week hebben ze een zwartbruin-goudgeel gestreepte vacht. Na drie
weken kunnen ze zelf de grond omwoelen, maar worden nog ongeveer twee
maanden gezoogd. Bij het drinken ontstaat een zuigorde, waarbij elk jong
zijn eigen tepel heeft. Na zes maanden krijgen de jongen een donkere
vacht. Pas in hun tweede jaar zijn ze volgroeid.
Een vrouwtje staat alleen andere vrouwtjes met jongen toe in de buurt van haar jongen te komen. Dit is niet overbodig, want keilers schijnen tot kannibalisme te neigen. Vijanden, ook mensen, die in de buurt van haar kroost komt, lopen de kans omvergelopen te worden.
Vrouwtjes zijn meestal in hun tweede jaar geslachtsrijp, mannetjes in hun vierde of vijfde jaar.
Wilde zwijnen worden acht tot tien jaar oud. In gevangenschap 15 tot 30 jaar.
Sporen
Het wild zwijn maakt gebruik van wissels, regelmatig of veelvuldig belopen paadjes. Deze wissels zijn 30 cm of meer breed. Andere sporen zijn zoelplekken, schuurbomen en kraamkamers.
Wroetsporen
Op zijn zoektocht naar voedsel, laat het wild zwijn wroetsporen achter
in de humuslaag in bosgebied, in wegbermen, grasland en op akkers. Met
zijn snuit en poten krabt hij de bodem open, legt graspollen om en trekt
zoden uit. Deze sporen onderscheiden zich van wroetsporen van de das
omdat de sporen grover zijn en over een veel grotere afstand voorkomen.
Meestal zijn de sporen door meerdere dieren, die samen optrekken,
gemaakt.
Veegsporen
Aan prikkeldraad, gaas of schuurbomen zijn soms rugharen van het wild
zwijn te vinden. Deze haren zijn stug, dik, tot 10 cm lang en zwart met
soms bruine delen. De haren zijn aan de top gespleten.
Loopsporen
De afdrukken van de hoeven van wilde zwijnen zijn tot 12 cm lang en 5-7
cm breed. Hoe ouder het dier, hoe groter de afdruk en hoe stomper de
hoeven. De bijhoeven zijn vrijwel altijd zichtbaar, al kunnen ze bij
pootafdrukken van zeer jonge dieren ontbreken. Het wild zwijn beweegt zich meestal
voort in stap en draf met een paslengte in stap van 40 cm.
Uitwerpselen
Uitwerpselen van wild zwijn hebben een variabel uiterlijk. Ze kunnen
tot 7 cm dik zijn, maar zijn meestal dunner. De kleur hangt af van het
gegeten voedsel en varieert van donkergroen, zwart tot geel en bruin-
tot geelgroen. Het zijn soms losse, maar meestal in strengen of klonten
aan elkaar gekleefde bolvormige, zijdelings afgeplatte keutels, soms
halfvloeibaar of gedeeltelijk klonterig. Vaak zijn er duidelijke
planten- of dierenresten in te herkennen, zoals dekschilden van kevers
of dopfragmenten van eikels en beukennootjes.
Bedreiging en bescherming
In Nederland heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijanden. Elders in Europa zijn beren, wolven, lynxen en oehoe's natuurlijke vijanden. In Nederland zijn de grootste bedreigingen het verkeer en de jacht. Voor het wild zwijn geldt buiten de aangewezen standplaatsen op de Veluwe en Nationaal Park de Meinweg een nulstandbeheer. Dit betekend dat de soort buiten de standplaatsen niet mag voorkomen en daar wordt afgeschoten. Meer informatie hierover is hier te vinden. Binnen de toegestane gebieden wordt preventief afgeschoten om doelstand te behouden en landbouwschade te beperkten. Momenteel vindt er discussie plaats over het al dan niet vasthouden van dit nulstandbeheer omdat zwijnen in tal van gebieden in Nederland voorkomen.
Veel jonge zwijnen sterven in hun eerste maanden door onderkoeling. Minder dan 10% van de jongen haalt de leeftijd van drie jaar. Vanwege hun vele gewroet in akkers zijn wilde zwijnen niet geliefd bij landbouwers. Elektrische draadrasters aangevuld met veeroosters (waar de zwijnen niet overheen kunnen lopen) en wildakkers (akkers met maïs speciaal voor wilde zwijnen aangelegd), zijn goede oplossingen om schade te voorkomen. Ook kunnen aanrijdingen in het verkeer voorkomen worden door bermen langs wegen te verschralen waardoor het wild zwijn daar niet langer gaat wroeten op zoek naar voedsel.
Waarnemen en onderzoek
Doordat het gezichtsvermogen van wilde zwijnen matig is, kan je door met goede wind doodstil te zitten, wilde zwijnen van dichtbij te zien krijgen. De grootste kans ligt in de zomermaanden, wanneer de biggen en zeugen veel op stap zijn om voedsel te zoeken. Tegen de schemer zijn ze ook vaak op wildobservatieplaatsen te zien. Verder zijn de modderbaden, schuurbomen en loopsporen meestal makkelijk te vinden. Uitwerpselen van wild zwijn kunnen in bosrijke gebieden, soms grenzend aan agrarisch gebied, gevonden worden.